François Hemsterhuis - Pieter van Damme - 1780-12-21

From Fina Wiki
Revision as of 18:42, 25 May 2020 by FDeCallatay (talk | contribs) (Created page with "{{Correspondence |Institution=The Hague, Koninklijke Bibliotheek |Inventory=78 E 44. Cat. Jac. Koning. 1833 I, n° 1068 |Author=François Hemsterhuis |Recipient=Pieter van Dam...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)


François Hemsterhuis, The Hague

François Hemsterhuis - Pieter van Damme - 1780-12-21
FINA IDUnique ID of the page  8734
InstitutionName of Institution. The Hague, Koninklijke Bibliotheek
InventoryInventory number. 78 E 44. Cat. Jac. Koning. 1833 I, n° 1068
AuthorAuthor of the document. François Hemsterhuis
RecipientRecipient of the correspondence. Pieter van Damme
Correspondence dateDate when the correspondence was written: day - month - year . December 21, 1780
PlacePlace of publication of the book, composition of the document or institution. The Hague 52° 4' 29.82" N, 4° 16' 10.85" E
Associated personsNames of Persons who are mentioned in the annotation. Arnout Vosmaer, Jacob de Wilde, Hendrik Fagel, Petrus Camper, Johann Heinrich Schepp
LiteratureReference to literature. Sluis 2017, lettre 12/110, p. 142-1441
KeywordNumismatic Keywords  Manuscript , Catalogue , Sicily , Greek , Coin Price , Gems , Legend , Philology , Seleucids , Egypt , Ptolemies
LanguageLanguage of the correspondence Dutch
External LinkLink to external information, e.g. Wikpedia  https://www.rug.nl/library/heritage/hemsterhuis/brieven
Map
Loading map...
You can move or zoom the map to explore other correspondence!
Grand documentOriginal passage from the "Grand document".

-Lettre du 21 décembre 1780 (de Den Haag) : « Wel eedle Heer en Vriend! Het was mij ten uitersten leed, dat het overlijden van ijmand in mijne familie en eenige noodzakelijke bezigheeden mij bij Uwed laatste aanzijn in s’ Hage beletten haar te zien waar na ik zeer verlangt had. Wat den inhoud belangt van Uwes twee laatste missiven betreft, namentlijk het dispuut tusschen Uwe en den Heere Vosmaer over eenige manuscripten van De Wilde, het zelve is mij niet onaardig voorgekoomen. Wat het eene manuscript betreft, namentlijk de geschreeven catalogus van De Wilde in 4 deelen in folio met de geteekende fijzels van C. Visser, ik heb het zelve in den jaare 1772 of daar omtrent benevens een goude tetradrachmale siciliaansche medaille, dewelke ik van Uwe tot eene zeer hooge prijs hadde ingeruilt, en nog eenige andre kleenighijt, zo ik mij niet bedriege, gegeeven aan den Heer Vosmaer voor een kleene camée, die zig nog bevind onder de nagelaten steenen van wijlen mijn Vriend den Heere Griffier F. Fagel. Wat het tweede manuscript betreft, het zelve is van een gantsch andren aart en is een Index van Griexe inscriptien op medailles voorkomende in folio met een getekende tijtel van C. Visser. Dit werk, of schoon onvolmaakt, heb ik altoos aangezien als allernuttigst en onbetaalbaar voor den geenen die eenige kennis van de Griexe taal paart met een allergrondigste kennis van oudheeden, en ik ben van voorneemen meer dan eens geweest om dat stuk met ijver te vervolgen, waar in Uwe mij alleen verhindert heeft. Negen of tien jaaren of meer geleeden, wanneer ik aan Uwe de voorschr. Index vertoonde, was Uwe mede zoo zeer overtuigt van de waardije van dezelve, dat zij het mij ten leen verzogt om het voor haar te doen copieeren, hetwelk ik niet konde weigeren aan Uwe, als zijnde de eenige waare kender en liefhebber in het stuk van medailles ten minsten hier te lande. Zedert heb ik nu en dan van tijt tot tijt Uwe wel eens naar mijnen Index gevraagt, dog geen antwoord bekoomen, uitwelk alles Uwe ligtelijk kan begrijpen, dat het mij vreemt is voorgekoomen een dispuut te verneemen tusschen Uwe en den Heere Vosmaer, aan wien van beiden de voorschr. Index waarlijk zoude toekoomen. Dog om kort te gaan, mijn tijt om het gemelde werk te vervolgen is voorbij, en ten anderen weet ik nijmand aan wien dit boek beter zoude kunnen passen dan aan Uwe, weshalve ik Uwe versoeke om het zelve thans van mij tot eene gedagtenis te ontfangen onder voorwaarde, dat, bij aldien ik het zelve eens mogte benoodigt hebben, Uwe mij het zelve ter leen zal toeschikken. Wat de Syrische penning aan den Heere Camper betreft, dezelve heb ik nog niet, en bij aldien Uwe hem kende zo wel als ik, zoude Uwe daar voor zeker zo veel moeite niet om doen. Ik hebbe eenige weeken geleeden in een groote familie onder een 200 slegte Egyptische steenen een goud medailletje gezien van Ptolomaeus Lagus zeer goed niet van de allerkleenste. Heeft Uwe die Ptolomaeus in ’t goud? Ik weet niet of er immer mogelijkhijt zoude zijn, om dit penningkje magtig te kunnen worden. […] Hemsterhuis. De Hr. Schepp die hier is heeft mij wederom vier kleene goude Grieksche medailles vertoont. Hij gaf ze mij lachende over, en ik heb ze met verontwaardiging gezien, dog onder ons gezegt. Zo zoude een minder bedreeven in de oudhijt dan wij zig daar in zeer gemakkelijk kunnen bedriegen. Gelukkig heeft hij de smaak van de teekening van de ouden geheel niet, dog de letters zijn volmaakt. (Huidige verblijfplaats onbekend. – Afschrift in onbekende hand: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 78 E 44. Cat. Jac. Koning. 1833 I, n° 1068 ; Sluis 2017, lettre 12/110, p. 142-144).

References

  1. ^  Sluis, Jacob van (2017), François Hemsterhuis. Briefwisseling met overige correspondenten. Hemsterhusiana, volume 12, Groningen