François Hemsterhuis - Pieter van Damme - 1780-3-6
FINA IDUnique ID of the page ᵖ | 8730 |
InstitutionName of Institution. | The Hague, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum |
InventoryInventory number. | Archief van Damme 401, f° 68 |
AuthorAuthor of the document. | François Hemsterhuis |
RecipientRecipient of the correspondence. | Pieter van Damme |
Correspondence dateDate when the correspondence was written: day - month - year . | March 6, 1780 |
PlacePlace of publication of the book, composition of the document or institution. | The Hague 52° 4' 29.82" N, 4° 16' 10.85" E |
Associated personsNames of Persons who are mentioned in the annotation. | Gisbert Cuper, Jacques Bary |
LiteratureReference to literature. | Cuper 17431, Sluis 2017, lettre 12/102, p. 133-1342 |
KeywordNumismatic Keywords ᵖ | correspondence, drawing, chrism, roman, coin price, medallions |
LanguageLanguage of the correspondence | Dutch |
LinkLink to external information, e.g. Wikpedia | https://www.rug.nl/library/heritage/hemsterhuis/brieven |
-Lettre du 6 mars 1780 (de Den Haag) : « Wel eedle Heer en Vriend, Zende Uwe hier te rug de brief van Cuper met de teeckening. Deeze is dezelve die in zijne brieven is uitgegeven, namentlijk die van Zijne Hooghijt en die aan den Baron Spaan heeft toegekoomen, en door derzelfs zoon aan Z.H. is vereert. Het medaillon waar van thans onder ons questie is, heeft het monogrammon Christi ook op de (knie) van het zittend beeld en veele andre kleinigheeden die op de andre niet zijn. Ik twijffel niet of het zijn ridder teekens geweest. Het deed mij ten uitersten leed uit Uwe missive te zien dat Uwe in het geheel de ruil voor de Griexsche medaillons van de hand wijst, en dat Uwe geen woord spreekt van het schildt waar omtrent wij eenige schikking zouden hebben kunnen maken. Hoe het zij, Uwe begrijpt ligtelijk hoe ik te moede was op het aller onverwagtst gezigt van dit unique stuk, en dat ik terstond alle middlen heb in het werk gestelt om te beletten dat hetzelve in andre handen konde komen. Ik ben thans volkomen meester om het magtig te worden, indien ik dit ter uitvoer brenge, zo als ik denk te doen is het medaillon het mijne, en als dan zal ik Uwe als nog de gedaane offertes op het gemoed drukken, met verzeekering dat hetzelve nimmer aan Uwe onder de 80 ducaten zal overgaan, en nimmer aan een ander wie hij ook zijn moge voor enigen prijs ter waereld. Ik ben zedert twee dagen aan de koorts en zwaare hoofdpijn het welk mij het uitgaan belet. Echter kan Uwe verzekert zijn dat daar door de zaak van het medaillon in geen perijkel althoos zal worden gebragt. Hebbe de eer met alle hoogagting te zijn, wel eedle Heer en waarde Vriend, Uwes ootmoedige en gehoorsaame dienaer. Hemsterhuis. s’ Hage, den 6den maart 1780. N.B. Ik heb vergeten te zeggen in mijn voorgaand dat de Latijnsche woorden onder het tweede briefje van een ander hand zijn als al het overige het welk ik aan Cuper toeschrijve, dog kan abuis hebben » (Den Haag, Museum Meermanno, Archief van Damme, 401 / 68 ; Sluis 2017, lettre 12/102, p. 133-134).